Leegstand bedreigt leefbaarheid platteland

26 juli 2012

Onverkoopbare, verouderde boerderijen en leegstaande voormalige bedrijfswoningen bedreigen de leefbaarheid van het platte­land. Boeren zijn alleen geïnteresseerd in grond, de gebouwen wil niemand hebben. 

„Er moet snel wat gebeuren”, zegt voorzitter Arjan van der Waaij van de vakgroep agrarisch en landelijk vastgoed van makelaarsvereniging NVM. „Daarom richten we ons tot gemeenten. Die kunnen binnenkort aan de slag met de aanwijzing van platte­landswoningen.”

Wonen op het platteland was een paar jaar geleden nog helemaal in. Overtollige boerderijen gingen vlot van de hand voor hoge prijzen. Kopers stonden in de rij: stadsmensen die ook wel eens wat ruimte om hun huis wilden of gewoon op zoek waren naar rust, paarden­bezitters, kunstenaars.

Bij bosjes kwamen de ‘burgers’ tussen de boeren wonen, soms tot schrik van die laatsten: zo’n nieuwkomer kon wel eens gaan klagen over stankoverlast of bezwaar aantekenen tegen de bouw van je nieuwe stal.

Maar de tijden zijn ver­anderd. Door de crisis is de groep potentiële kopers veel kleiner geworden. Bovendien stellen ze hogere eisen. Een leuke woonboerderij op een mooie locatie is nog wel te verkopen, maar voor een erf dat vol staat met oude schuren of stallen is geen belangstelling. Verpaupering ligt op de loer, vooral in gebieden buiten de Randstad.

De cijfers die de NVM-vakgroep dinsdag presenteerde, liegen er niet om. In 2007 werden nog meer dan 2000 voormalige boerderijen als woonboerderij werden verkocht, dit jaar zou het wel eens tot onder de 1000 kunnen zakken. De gemiddelde prijs klapte in van 528.000 euro in de eerste helft van 2008 tot 433.000 euro in de afgelopen zes maanden. Een woonboerderij staat vandaag de dag gemiddeld negen maanden te koop, vier maanden langer dan voor de crisis.

Een aparte groep vormen de zogenoemde tweede bedrijfs­woningen. Dat extra huis voor de zoon van de boer staat tegenwoordig vaak leeg. Het is onder de huidige regels onverkoopbaar door de agrarische bestemming die erop ligt. „Je kunt er niets mee, er is niet eens een hypotheek op te krijgen”, zegt Van der Waaij.

De makelaars hopen dat de invoering van het fenomeen platte­landswoning zal helpen om de markt weer in beweging te krijgen. Zo’n woning mag door niet-boeren (inclusief boeren die gestopt zijn met hun bedrijf) bewoond worden, maar geniet niet dezelfde bescherming als een burgerwoning. Dat brengt twee voordelen mee: de woningen worden verkoopbaar én boeren in de omgeving hoeven niet meer bang te zijn voor extra beperkingen.

De Tweede Kamer stemde al in met de komst van de platte­landswoning, de Eerste Kamer volgt naar verwachting in het najaar. Daarna ligt de bal bij de gemeenten. Die kunnen leegstaande boerderijen of tweede bedrijfswoningen in het bestemmingsplan of door een wijziging van de omgevingsvergunning van het bijbehorende agrarische bedrijf de status plattelandswoning geven. De makelaars zullen er in ieder geval voor gaan lobbyen, want gemeenten zijn niet verplicht het nieuwe instrument toe te passen.

Wat rest zijn de afgedankte boerenerven die vol staan met bedrijfsgebouwen. Die zijn echt niet te slijten: boeren zijn alleen geïnteresseerd in de grond, burgers willen niet betalen voor de opstallen. Vooral voormalige varkenshouderijen staan te koop, volgens de NVM begin deze maand meer dan honderd. De makelaarsvereniging pleit voor verruimde mogelijkheden voor een nieuwe bestemming en voor subsidie op de sloop van opstallen.

Bron: Reformatorisch Dagblad